Hoofd: Voornaam, rechtlijnig en in de juiste verhouding tot het lichaam. De lengte moet iets meer zijn dan tweevijfde van de schouderhoogte. Het hoofd mag niet zwaar of grof zijn, maar ook niet te verfijnd. De vorm moet onder de overliggende huid duidelijk zichtbaar zijn.
De neus moet scherp afgetekend en duidelijk ontwikkeld zijn, een loodrechte neusspiegel en wijde neusgaten hebben. De neus is zwart bij de zwarte, witte en grijze exemplaren, bruin bij de bruine exemplaren, en gekleurd volgens het hele gamma dat kan gaan van donkerbruin tot zwart (zonder dat deze laatste kleur de voorkeur geniet) bij de abrikooskleurige exemplaren. Zwart wordt in het laatste geval aanvaard om een mogelijke depigmentatie te voorkomen. De neusrug is recht en de lengte is ongeveer negentiende deel van die van de schedel. De beide helften van de onderkaak lopen nagenoeg evenwijdig. De snuit toont stevig en sierlijk, maar niet puntig of spits. Het zijaanzicht van de snuit wordt bepaald door de onderkaak en niet door de rand van de bovenlip. De lippen zijn weinig ontwikkeld, vrij droog en van gemiddelde dikte. De onderlip is aangesloten en de bovenlip rust op de onderlip zonder af te hangen. De kleur is zwart bij de zwarte, witte en grijze exemplaren, en gepigmenteerd bij de bruine exemplaren. Bij de abrikooskleurige exemplaren zijn de lippen gekleurd volgens het hele gamma van donkerbruin tot zwart (zonder dat deze laatste kleur de voorkeur geniet). Het zwart wordt aanvaard om een mogelijke depigmentatie te voorkomen. De mondhoek mag niet scherp getekend zijn.
De wangen steken niet uit, maar liggen vlak aan de botten. De onderbogen zijn fijn gevormd en weinig gevuld. De kauwspieren zijn weinig ontwikkeld en vormen de anatomische basis van de wangen. De jukbeenbogen steken slechts een weinig uit.
De stop is een onscherpe indeuking bij de overgang van de neus naar het voorhoofd, zoals bij honden van een evenredig type. De schedel is goed gevormd. De breedte is minder dan de helft van de lengte van het hoofd. De hoek tussen de schedelas en het zijvlak van het hoofd bedraagt 1619°. Van bovenaf gezien ziet de schedel in zijn geheel eruit als een in de lengteas liggend ovaal, terwijl hij van opzij gezien lichtelijk bol is. De lengteassen lopen enigszins uit elkaar. De wenkbrauwbogen springen matig uit en zijn met lange haren bezet. De voorhoofdsgroeve is breed tussen de ogen en wordt naar de sterk ontwikkelde achterhoofdsknobbel smaller. Bij dwergen mag de achterhoofdsknobbel minder ontwikkeld zijn. Dit geldt tevens voor de Toypoedel.
Gebit: De kaken sluiten normaal met sterke tanden.
Oren: Tamelijk lang en afhangend langs de wangen. Aangezet op het verlengde van een lijn die aan de bovenkant van de neus begint en onder de buitenkant van het oog doorgaat. De oren zijn vlak, worden vanaf de inzet breder, en zijn rond aan de uiteinden. Ze zijn bezet met gegolfde, zeer lange haren. Als het oor de mondhoek niet raakt, kan de hond nooit de kwalificatie 'uitmuntend' krijgen.
Ogen: De uitdrukking van de ogen is pittig. Ze liggen ter hoogte van de stop en zijn enigszins schuin geplaatst. De kleur is zwart of zeer donkerbruin voor de zwarte, witte, grijze en abrikooskleurige exemplaren en kunnen voor de bruine Poedel donker amberkleurig zijn.
Lichaam: De hals is sterk, licht gebogen naar de nek, van middelmatige lengte en goed gevormd. Het hoofd wordt hoog en fier gedragen. De hals vertoont geen keelhuid en is ovaal in doorsnee met de nek. De lengte van de hals is minder dan die van het hoofd.
De schoft is matig ontwikkeld. De schouder is schuin en gespierd. Het schouderblad vormt een hoek van 90-100° met het opperarmbeen. De lengte van het opperarmbeen komt overeen met de lengte van het schouderblad. Het algemene voorkomen van het Poedellichaam is harmonisch. Gewoonlijk overtreft de lengte enigszins de schouderhoogte. De voorborst is normaal als bij de doorsnee middelbelijnde hond. Het uiteinde van het borstbeen moet iets uitspringen en tamelijk hoog liggen, waardoor het hoofd hoger, gemakkelijker en voornamer wordt gedragen.
De borst reikt tot de ellebogen. De borstbreedte is gelijk aan tweederde van haar hoogte. De borstomtrek, achter de schouders gemeten, moet minstens 10 cm meer zijn dan de schouderhoogte. De ribben zijn ovaal gewelfd en breed aan het ruggedeelte. De rug is harmonisch belijnd en kort. De rug mag niet gewelfd (karperrug) of ingezakt (zadelrug) zijn . De schouderhoogte is vrijwel gelijk aan de hoogte van het kruis tot de grond. De lendenen zijn stevig en gespierd. De buik en de flanken zijn opgetrokken zonder windhondachtig te zijn. Het kruis is gerond, maar mag niet afvallend zijn.
Schouderhoogte: De Dwergpoedel heeft een schofthoogte van 28 cm tot en met 35 cm (de Dwergpoedel moet in zijn geheel dezelfde aanblik geven als de Middenslagpoedel, weliswaar kleiner, maar zo veel mogelijk met behoud van dezelfde verhoudingen zonder dwerggroei te vertonen).
Benen: De voorbenen zijn volmaakt recht en evenwijdig, elegant en goed gespierd. De polsen zijn een voortzetting van de voorste belijning van de onderarm. De middenvoet is sterk, niet grof, en van opzij gezien bijna recht. De dijen zijn goed gespierd en stevig. De achterbenen moeten van achteren gezien evenwijdig lopen.
De spieren zijn sterk ontwikkeld en duidelijk zichtbaar. Het spronggewricht is tamelijk sterk gehoekt.
De hoeken van heupbeen naar dijbeen, van dijbeen naar onderbeen en van onderbeen naar voetwortel moeten duidelijk aangegeven zijn teneinde een recht, steil geheel te vermijden, hetgeen soms een ongewenst aflopend kruis met zich meebrengt.
De voetwortel en de middenvoet moeten loodrecht geplaatst zijn. De Poedel moet zonder hubertusklauw, dus zonder vijfde teen aan de achtervoet worden geboren.
Voeten: Aan de kleine kant, stevig, gesloten en ovaalvormig. De tenen zijn goed gebogen, gespierd, aaneengesloten en verbonden door een vlies. Ze staan loodrecht op de harde, dikke voetzool. De nagels bij de zwarte en grijze exemplaren moeten zwart zijn en bij de bruine exemplaren bruin tot zwart. Bij witte Poedels mogen de nagels gekleurd of zwart zijn, maar ze moeten overeenstemmen met de pigmentatie. Witte nagels blijven een fout. Bij de abrikooskleurige Poedels moeten de nagels gekleurd zijn volgens het hele gamma van donkerbruin tot zwart. Deze laatste kleur wordt aanvaard zonder de voorkeur te genieten.
Staart: Mag niet gecoupeerd worden
Vacht: De getinte huid van de Poedel is soepel, maar niet los. De zwarte, bruine, grijze en abrikooskleurige Poedels moeten een pigmentatie hebben die overeenstemt met de kleur van hun beharing. Voor witte Poedels is een zilverkleurige huid gewenst, maar de pigmentatie mag de kleur van de vacht niet nadelig beïnvloeden. Er zijn ook witte Poedels die een lichte huid hebben waarop spikkels voorkomen, niet alleen op de binnengedeelten - hetgeen vaak voorkomt - maar ook op de rest van het lichaam. Dit is echter geen fout.
De algemene pigmentatie moet in haar grootst mogelijke intensiteit worden nagestreefd aan de oogleden, de neus, de lippen, het tandvlees, het gehemelte, het slijmvlies, de omtrek van natuurlijke openingen, het scrotum en aan de voetzolen. De pigmentatie moet zwart zijn bij zwarte, witte en grijze exemplaren, en donkerbruin bij bruine exemplaren. Bij abrikooskleurige Poedels moet het pigment ook eenkleurig en zo donker mogelijk zijn, volgens het gamma van donkerbruin tot zwart. Deze laatste kleur wordt wel geaccepteerd zonder de voorkeur te genieten, om een mogelijke depigmentatie te voorkomen.
De Kroespoedel heeft een overvloedige beharing van een fijne samenstelling. De beharing is wollig, kroest goed, is veerkrachtig en biedt weerstand aan de druk van de hand. De vacht moet zeer dicht en dik zijn, een gelijkmatige lengte hebben, gelijke krullen vormen en over het geheel gekamd zijn. Het haar dat aanvoelt als 'paardenhaar' is ongewenst en wordt achtergesteld bij honden met haar van de gewenste samenstelling.
De Koordenpoedel heeft een overvloedige vacht van een fijne samenstelling. De beharing is wollig en dicht, en vormt kenmerkende koordjes van gelijke lengte. Deze koordjes dienen minstens 20 cm lang te zijn. Hoe langer, hoe beter. De koordjes langs de zijkanten van het hoofd mogen met een bandje boven het hoofd worden samengebonden. De koordjes van het lichaam worden over beide zijden verdeeld teneinde een wanordelijke vacht te vermijden.
Kleur: De Kroespoedel en de Koordenpoedel zijn egaal zwart, wit, bruin, grijs of abrikooskleurig. Onbepaalde of niet-uniforme kleuren worden als een fout beschouwd.
Het bruin moet zuiver zijn. Dat wil zeggen tamelijk donker, egaal en warm. De schakeringen in de bruine tint mogen nooit tot beige of nog lichtere nuances daarvan verworden. De vacht mag ook niet de donkere kastanjekleur bereiken die te dicht bij zwart ligt (zeer donkerbruin of bruin met een paarse gloed).
Het grijs moet uniform van kleur zijn. De schakeringen in de effen kleur mogen niet het zwart of het wit benaderen.
De abrikooskleur moet uniform zijn en mag niet naar beige, crème, bruin of een schakering van bruin neigen.